“Als je 11 jaar bent wanneer de oorlog uitbreekt en je bent nu 89, dan heb je wel wat meegemaakt,” 

zegt veteraan Jan Kamerbeek. Hij wil er graag over vertellen. “Het zou zo jammer zijn als die verhalen verloren gaan.” En vertellen kan hij! In welgekozen woorden komt zijn leven in vogelvlucht voorbij.

Honger

Kamerbeek groeide op in Rotterdam. Hij herinnert zich als de dag van gisteren (hij herinnert zich trouwens alles als de dag van gisteren) dat hun woning werd gevorderd door grootadmiraal Dönitz, dezelfde die in april 1945 Hitler zou opvolgen. Van schoolgaan kwam niet veel. Met spullen van zijn moeder ging hij de boer op voor eten. Honger en nog eens honger. “Ik zie nog de mensen op straat in elkaar zakken.”

Eind januari 1945 vertrok het gezin in een open vrachtauto naar Makkum in Friesland. “Wil je koffie of kippensoep?” vroegen ze in het café waar het gezin werd opgevangen. Om de bevrijding van Makkum werd drie dagen fel gevochten. Terwijl de bovenverdieping kapot werd geschoten, wachtte het gezin Kamerbeek in de kelder angstig af, ongemakkelijk liggend op de voorraad aardappelen.

Zwijnenjacht

In maart 1949 werd Jan Kamerbeek opgeroepen voor de militaire dienst. “Ze hadden al gauw gezien dat ze met mij de oorlog niet zouden winnen, dus hebben ze me bij de verbinding ingedeeld.” In september vertrok hij met De Waterman naar Indonesië. “Met vierhonderd man in een ruim, zeven hoog opgestapeld.”

Na een huiveringwekkende bergtocht langs diepe ravijnen werd zijn bataljon in de buitenpost Padan Sidempoean op Sumatra gestationeerd. “Mijn werk was het bedienen van de telefooncentrale en het onderhouden van de telefoonleidingen. Het was vlak voor de soevereiniteitsoverdracht en redelijk rustig, we gingen op zwijnenjacht en zaten vaak te klaverjassen.”

Kistdrager

Dat werd wel anders toen Jan Kamerbeek naar Bandoeng op Java werd overgeplaatst. Daar zat het hoofdkwartier van de adjudant-generaal, belast met het demobiliseren van het KNIL-leger. “Ik ben daar hoofd geworden van het archief.” Een rumoerige tijd. “We werden regelmatig belaagd door de de soldaten van Soekarno. Op een dag kwamen ze al schietend het kazerneterrein op waar wij aan het voetballen waren. Ze schoten twee Ambonezen en een luitenant dood, terwijl wij ons achter een laag muurtje schuil hielden.” Kamerbeek, een vriendelijk en evenwichtig man, kan er nog kwaad om worden. “Ik had de eer kistdrager van de luitenant te zijn.”

Later werd hun kazerne nog eens omsingeld door Soekarno’s soldaten, nota bene met de tanks die de Nederlanders zelf hadden overgedragen. “Ik kreeg een kistje handgranaten voor de verdediging, maar wist nauwelijks hoe ik met die dingen moest omgaan.”

Het waren de laatste stuiptrekkingen van een roerige tijd. Toen was het definitief afgelopen met het Nederlandse koloniale bewind in Indonesië.

Jan Kamerbeek behoorde tot de laatste tien Nederlandse soldaten die Bandoeng verlieten.”

Quote: “Ik had de eer kistdrager van de luitenant te zijn.”

Huib Neven